Jaarvergadering en lezing: “Beeldende kunst in Limburg tussen 1900 en 1965”
Geschied- en heemkundige kring "Het Land van Thorn"Maandag
30-04-2018 19:00
Zaal “Aod Thoear”, Steegputstraat 4, te Thorn
door mevrouw Monique Dickhaut
Beschrijving
Over de inleider:
Monique Dickhaut is kunsthistoricus. Bijna vijfentwintig jaar was zij directeur/conservator van het Museum aan het Vrijthof (voorheen Museum Spaans Gouvernement) in Maastricht. Sinds 2014 is zij promovendus aan de Open Universiteit (promotor dr. Jos Pouls) en wekt zij aan een proefschrift over kunst en kunstdebat in de periode 1945-1965.
Kort voor 1900 kwam de schilder Rob Graafland (1874-1940) naar Maastricht. Als docent aan het Stadstekeninstituut en initiator van de Zondagsschool voor Decoratieve Kunsten stond hij aan de basis van de opbloei van de beeldende kunst in Limburg.
Mevrouw Dickhaut verdeelt de periode 1900-1965 in vijf gedeelten. Een korte vooruitblik:
Robert Graafland
1) 1900-1918: Ontluikend kunstenaarschap. De impressionist Robert Graafland, jonkheer, start een zondagsschool voor getalenteerde leerlingen. Zij tekenen en schilderen naar de natuur. Hierbij behoren o.a. Henri Jonas, Jos Postmes en Hermans Gouwe.
2) 1918-1935: Bevrijd kunstenaarschap. Veel van de activiteiten van de kunstenaars spelen zich af in hotel “Suisse” aan de Markt in Maastricht. Hier bloeit het culturele leven op. Via het blad “De Gemeenschap” worden de Limburgse schilders bekend in het hele land.
3) 1935-1940: Professionalisering en erkenning. Er wordt een nieuwe kring opgericht: Kunstenaarskring Limburg, hierin zitten o.a. Charles Eyck en Joep Nicolas. In 1937 wordt in den Haag een tentoonstelling over Limburgse schilderkunst georganiseerd.
4) Oorlogsjaren, 1940-1945: Schilders worden verplicht om tot de Kulturkammer toe te treden. Lang niet iedereen doet dat. In Limburg denkt men dat men veilig is en z’n eigen gang kan gaan.
5) Arcadië voorbij: 1945-1965: De eerste vijf jaren na de oorlog is een periode van verwerking. Ook ontstaat en een generatieconflict. Jonge kunstenaars zetten zich af tegen de gevestigde orde. Namens als Eyck en Nicolas verliezen aan faam. De Amsterdamse Limburgse beginnen op de voorgrond te treden.